Ons gehele lichaam bestaat uit cellen die ieder hun eigen functie hebben en zo de verschillende onderdelen en organen van ons lichaam vormen. Iedere cel heeft een kern (nucleus). In een cel zijn veel verschillende eiwitten aanwezig om de functies te kunnen verrichten. Alle eiwitten worden gevormd vanuit het DNA dat in de celkern aanwezig is. DNA kan als een kookboek gezien worden voor een cel. De cel ‘leest’ vanaf zijn DNA het recept voor de eiwitten die nodig zijn voor die cel. Het DNA is onderverdeeld in 23 vaste onderdelen, de chromosomen. Je erft 23 chromosomen over van je vader en 23 van je moeder, zodat je in totaal 46 chromosomen hebt. Deze unieke combinatie is na de bevruchting vastgelegd, en komt zo terecht in elke cel van ons lichaam. De informatie die de code vormt voor een eiwit heeft zijn vaste, specifieke plekje op een van de chromosomen en dit wordt een gen genoemd. Zo is er o.a. een gen voor het eiwit insuline, een gen voor je bloedgroep en zijn er genen die bepalen wat voor kleur ogen je hebt.
Ieder persoon heeft zijn eigen, unieke DNA wat ervoor zorgt dat geen twee personen gelijk zijn. Echter, sommige stukken van aanwezige genen zijn bij iedereen exact hetzelfde. Een enkele verandering in dat deel van het gen wordt niet getolereerd door het lichaam en veroorzaakt problemen. Die uiten zich in de vorm van aangeboren afwijkingen zoals een hartafwijking of een syndroom, en soms ook in ziekten die zich later in het leven manifesteren zoals een vroegtijdige vorm van dementie.
Als iemand met PTHS zelf een kind zou krijgen, zou er een kans zijn van 50% (één uit twee) voor de baby om ook PTHS te krijgen. Dit komt omdat de verandering in het gen op een dominante manier wordt geërfd. De groep van deskundigen had gegevens over 273 kinderen en volwassenen met PTHS. In vijf van deze gezinnen waren er twee kinderen met PTHS. Dit betekent dat er een kans is van 2% dat een gezin met een kind met PTHS, nog een kind met PTHS kan krijgen. Als een gezin een kind met PTHS heeft bij wie de diagnose wordt bevestigd door DNA-studies, is de kans dat hetzelfde echtpaar nog een kind met PTHS krijgt, 2%
Voor een gezond broertje of zusje van iemand met PTHS is de kans om zelf een kind met PTHS te krijgen, niet groter dan de kans in de algemene bevolking.
Tegenwoordig zijn er vele manieren om DNA-tests uit te voeren. Een test die vaak wordt gedaan heet “next generation sequencing”, meestal afgekort tot NGS. Met dergelijke tests kan men alle genen of een geselecteerde groep van genen controleren op veranderingen. Het kan voorkomen dat men een verandering in het TCF4 gen vindt bij een kind bij wie men een dergelijke verandering niet had verwacht. Dan kan het heel moeilijk zijn om te bepalen of de verandering al dan niet schade zal veroorzaken. De dokter moet zo’n kind zeer zorgvuldig onderzoeken en in de familie controleren of er iemand in de familie is met hetzelfde of een soortgelijk syndroom. De arts moet ook controleren of de verandering in TCF4 al eerder is gemeld en of dat bij een gezond persoon of iemand met PTHS of met een andere aandoening was. Verder moet men nagaan waar in het gen de verandering zich bevindt, en wat voor soort verandering het is, want dat kan een behoorlijk verschil maken. Hiervoor zijn internationale criteria beschikbaar. Dit alles bij elkaar betekent dat de arts tijd en ervaring nodig heeft om al het bovenstaande te controleren, voordat kan worden geconcludeerd of een verandering in het TCF4 al dan niet schadelijk is.
Als een TCF4-variant wordt gevonden, is het niet eenvoudig vast te stellen of deze al dan niet schadelijk is. Dit vereist een zorgvuldig onderzoek van het geteste kind, waarbij wordt gecontroleerd of er in de familie iemand anders is met hetzelfde of een soortgelijk syndroom, of de verandering in het gen TCF4 al eens eerder is gevonden, en wat het type en de plaats van de verandering binnen het gen TCF4 is.