Orthopedische problemen komen vaak voor bij zowel kinderen als volwassenen met PTHS. De handen zijn vrij klein en slank en de vingers zijn vaak taps toelopend. Dit lijkt geen grote problemen te veroorzaken. De duimen kunnen bij de helft van de kinderen minder dan normaal worden gebogen en zelden zelfs helemaal niet. Meestal is er geen therapie nodig. Ook kan iemand met PTHS soms niet alle vingers op de normale manier bewegen; dan zou fysiotherapie in het eerste levensjaar dit beter kunnen maken.

Grote problemen komen vaak voor in de voeten: deze zijn bijna altijd slank en plat, en kunnen naar buiten worden gedraaid. Ook een pes cavus (holvoet) komt voor. Overlappende tenen zijn niet ongewoon.

Kleine afwijkingen aan de armen en benen vereisen geen therapie, maar de vorm en functie van voeten en enkels vereisen vaak speciaal schoeisel, inlays of steunzolen (R19). Soms kunnen chirurgische ingrepen nuttig zijn, bijvoorbeeld bij reconstructie van een platte voet.

Scoliose (zijwaartse verkromming van de wervelkolom) komt voor bij 18% van de kinderen met PTHS. Personen met PTHS moeten hun rug regelmatig laten controleren vanaf jonge leeftijd. Het kan ontstaan tijdens de puberteit maar ook al op jongere leeftijd. Er is geen studie beschikbaar over de behandelresultaten in grotere groepen met scoliose. Onze gezamenlijke ervaring geeft aan dat de manier waarop een arts met een scoliose omgaat, hetzelfde is als bij iemand uit de algemene bevolking. De wijze van behandelen van een scoliose bij iemand met PTHS kan hetzelfde zijn als in de algemene bevolking. Iemand met een scoliose kan het beste regelmatig worden gevolgd, omdat dat de beste manier is om te kunnen bepalen of een behandeling nodig is of niet.

Zeer zelden komen andere orthopedische problemen voor zoals kyfose (vooroverbuigen van het bovenste deel van de wervelkolom), pectus excavatum (naar binnen gekeerd borstbeen), en verminderde beweeglijkheid in een knie. Elk van deze problemen kan worden behandeld zoals dat gebeurt bij iemand zonder PTHS.